Beschrijving van de aardhommel
Leefgebied van de aardhommel
De aardhommel is in heel Europa, Noord-Afrika en Klein-Azië te vinden. Ze zijn geïntroduceerd in Nieuw-Zeeland, Japan en Zuid-Amerika.
Hoewel het voorkomen in Japan en Zuid-Amerika een gevolg is van commercieel gebruik in de glastuinbouw, werd de aardhommel al in de 19e eeuw in Nieuw-Zeeland geïntroduceerd. Boeren daar worstelden met het probleem dat de rode klaver weinig of geen zaad zette, waardoor ze genoodzaakt waren zaden uit Groot-Brittannië te blijven importeren. Een hobby-entomoloog merkte eindelijk op dat er geen hommels waren in Nieuw-Zeeland en dat dit de oorzaak was dat de rode klaver niet uitzaaide.
Biotoop
De aardhommel komt in alle landschapstypen voor, maar is minder talrijk in venen en moerassen omdat de grond daar vaak te vochtig is om te nestelen. Deze soort komt ook wat minder algemeen voor in zeer gesloten landschapstypen. In stedelijk gebied is het een van de algemeenste en talrijkste hommelsoorten.
Herkenning
Een aardhommel koningin is 20-23 mm lang, een werkster 11-17 en een mannetje 14-16 mm. De spanwijdte van de koningin is zeer groot, soms wel tot 43 mm.
De wilgenhommel (Bombus cryptarum), de veldhommel (Bombus lucorum) en de grote veldhommel (Bombus magnus) zijn moeilijk te onderscheiden van de aardhommel. Allemaal hebben ze een borststuk waarvan het voorste deel geel en de rest zwart behaard is. Het voorstuk (tweede rugplaat) van het achterlijf is geel behaard, het tussenstuk zwart en het einde van het achterlijf is ook wit behaard. Mannetjes hebben wat meer gele haren op de kop en het eerste achterlijfssegment. De beharing is kort en regelmatig.
Voedsel
In het vroege voorjaar foerageren koninginnen massaal op wilgenkatjes. In graslanden en wegbermen bezoeken ze in deze periode veelvuldig hondsdraf en paardenbloem. In tuinen en parken foerageren ze dan soms ook op vroegbloeiende tuinplanten als krokus of vroege sterhyacint. In slootranden zijn ze te vinden op gewone smeerwortel.
De aardhommel heeft vergeleken met soorten als de akkerhommel en de tuinhommel een korte tong. Als de aardhommel niet bij de nectar kan komen breekt deze in door aan de onderkant van de bloemkroon een gaatje te bijten. Vaak maken ze ook gebruik van al bestaande bijtgaatjes aan de bloembasis om de nectar te bereiken.
Mede door dit sterke aanpassingsvermogen kunnen koninginnen en werksters op tal van planten worden aangetroffen en lijken ze geen uitgesproken voorkeur te hebben. Toch bezoeken ze sommige planten vaker dan andere hommelsoorten. In duinen en heidegebieden is dat bijvoorbeeld brem, op ruderale terreinen grote klaproos en in tuinen stokroos. Werksters zijn ook regelmatig op bladeren van fruitbomen aan te treffen, waar ze de zoete afscheiding van bladluizen (honingdauw) oplikken.
Mannetjes foerageren langs oevers en waterkanten op grote engelwortel, watermunt, wolfspoot en zwart tandzaad, in ruigten op allerlei soorten distels en andere composieten en langs singels en bosranden op diverse soorten braam.
Weetjes
- Nestzoekende koninginnen zijn te zien van begin februari tot midden mei, werksters van midden april tot midden oktober en jonge koninginnen en mannetjes van eind juli tot eind september.
- Het nest zit in de grond en kan tot anderhalve meter diep liggen.
- Kraken van het nest komt veel voor. Kraken wil zeggen dat een andere koningin de koningin probeert dood te steken om zo het nest over te nemen.
- De aardhommel heeft door het klappen van de vleugels een positieve elektrische lading over zich. Als een hommel een bloem bezoekt om er de nectar van te plukken, laat het zo een elektrische lading op de bloem achter.
- Een volgroeide kolonie van de aardhommel bestaat uit zo’n 300 tot 600 werksters.
Gedrag
Hommels vertonen binnen een kolonie merkbare verschillen in grootte. In de literatuur wordt nog steeds betwist of er een taakverdeling is tussen de werksters van een hommelkolonie, zoals dat bij honingbijen het geval is. Voor de aardhommel zijn er studies die heel sterk in die richting wijzen. Zo zijn de hommelwerksters die in het nest achterblijven beduidend kleiner dan de hommels die op zoek zijn naar voedsel.
Alle werksters brengen hun eerste levensdagen door met het verzorgen van broedsel en larven. De kleinste onder hen lijken altijd in het nest te blijven, terwijl de grotere eerder het nest verlaten. De meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is dat grotere werksters beter in staat zijn om hun lichaamswarmte te reguleren. Ze kunnen nog steeds foerageren in minder gunstige weersomstandigheden.
In de laatste stadia van een hommelnest vertonen sommige werksters agressiever gedrag tegenover zowel andere werksters als indringers. Sommige werksters beginnen hun eigen raat te bouwen en leggen onbevruchte en dus mannelijke eieren. Deze worden meestal opgegeten door de koningin. Omgekeerd eten sommige werksters de eieren die vers door de koningin zijn gelegd. Dit gedrag kan alleen worden waargenomen in de eerste 24 uur na het leggen van eieren. Vermoedelijk is het alleen binnen dit tijdvenster dat hommels onderscheid kunnen maken tussen hun eieren en die van andere hommels in hun kolonie.
Voortplanting
De koninginnen overwinteren in holen of onder droge bladeren. Afhankelijk van het weer legt de koningin het nest in holen gemaakt door mollen of muizen of onder stenen in het vroege voorjaar. Binnenin worden tonvormige cellen gebouwd voor stuifmeel, nectar en het broedsel. Het nest bevindt zich vaak op een diepte tot 1,5 meter, waardoor het goed beschermd is tegen vorst.
Zoals bij alle tot nu toe bestudeerde hommelsoorten, verwarmt de koningin haar eerste broedsel. Ze produceert warmte door metabolisme in de thorax en geleidt deze warmte naar de buik door de bloedstroom te reguleren. Ze drukt zich stevig tegen de honingraat aan, zodat de temperatuur wordt bereikt die nodig is voor de ontwikkeling van de eieren en larven. Dit kost veel energie. Naar schatting verbruikt een koningin 600 mg suiker per dag om haar eerste broedsel groot te brengen. Om voldoende voedsel te vinden, moet ze in deze tijd wel 6000 bloemen bezoeken. Een rijke voorraad nectarrijke bloemen nabij het nest is daarom essentieel voor een succesvolle kweek.
Hommelkoninginnen stoten een feromoon uit waardoor het broedsel zich ontwikkelt tot werkbijen. De larven zijn erg gevoelig voor dit feromoon als ze twee tot vijf dagen oud zijn. Als het aanwezig is, is haar ontwikkeling tot werkster onomkeerbaar; als het niet aanwezig is, ontwikkelen zich koninginnen wanneer er voldoende voedsel beschikbaar is in het laatste larvale stadium. Nadat de werksters uitkomen, wordt het nest uitgebreid tot 500 hommels
Predatie
Insectenetende vogels zijn de grootste vijanden van hommels, maar ook insectenetende zoogdieren als de veldmuis of dassen zijn een gevaar. Behalve deze natuurlijke vijanden kan een hommel ook last hebben van parasieten. Een voorbeeld hiervan zijn de koekoekshommels. Deze nestparasieten lijken sterk op hommels en planten hun eigen eitjes in een nest, soms steken ze ook de koningin dood.
Bedreiging
In Nederland is de situatie voor bijen en hommels extra zorgelijk, wat een gevolg is van de intensieve landbouw, met het hoogste bestrijdingsmiddelengebruik per hectare in Europa. Een verbod op schadelijke bestrijdingsmiddelen in de landbouwgebieden is nodig.
Bronnen
- Aardhommel (soort). (2024, maart 23). Wikipedia, de vrije encyclopedie. Opgehaald 13:47, augustus 3, 2024 van https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Aardhommel_(soort)&oldid=67253475.
- EIS Verspreiding Insecten, 10 juli 2023, https://www.verspreidingsatlas.nl/9900296
- Seite „Dunkle Erdhummel“. In: Wikipedia – Die freie Enzyklopädie. Bearbeitungsstand: 30. Mai 2023, 11:33 UTC. URL: https://de.wikipedia.org/w/index.php?title=Dunkle_Erdhummel&oldid=234160035 (Abgerufen: 12. Juli 2023, 17:55 UTC)
- Aardhommel Bombus terrestris, Nederlands Soortenregister, www.nederlandsesoorten.nl. Geraadpleegd op 14 juli 2023
Bombus terrestris | |
Taxonomie | |
---|---|
Rijk | Animalia |
Stam | Arthropoda (Geleedpotigen) |
Klasse | Insecta (Insecten) |
Orde | Hymenoptera (Vliesvleugeligen) |
Familie | Apidae (Bijen en hommels) |
Geslacht | Bombus (Hommels) |
Kenmerken | |
Grootte koningin | 20-23 mm |
Grootte werkster | 11-17 mm |
Grootte mannetje | 14-16 mm |
Spanwijdte koningin | 43 mm |
Voeding | Stuifmeel en nectar |
Vliegperiode | Maart-oktober |
Voortplanting | |
Paartijd | Vanaf februari-maart tot eind september |
Uitkomen eitjes | 5 dagen |
Larve ontwikkeling | 7 dagen |
Popfase | 2 weken |
Voorkomen in Nederland | |
Status | Oorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting |
Zeldzaamheid | Algemeen |
Bescherming | Beschermde diersoort |
Verspreiding | |
Nederland | Algemeen voorkomend |
Wereld | Europa, gematigde delen van Azië en Noord-Afrika |
Biotoopvoorkeur | Alle landschapstypen |
Ontdek meer van Fauna & Flora
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.