• Honingbij
  • Honingbij

Leefgebied van de honingbij

De honingbij komt op alle continenten voor, maar niet op Antarctica. Oorspronkelijk komt deze soort uit Afrika. 

Hij komt overal voor waar bloeiende planten groeien die afhankelijk zijn van de bestuiving door dieren. Van bestuiving afhankelijke planten kunnen niet overleven in streken waar geen insecten zoals bijen kunnen leven.

Habitat

De honingbij komt voor in vrijwel alle mogelijke leefomgevingen, alleen op plaatsen waar het te koud of juist te warm is komt de soort niet voor. De enige uitzondering vormen dichtbegroeide bossen, hier zijn te weinig bloeiende planten voor de honingbij.

Herkenning

Bijen hebben net als alle insecten een in drieën verdeeld lichaam, een kop (caput), een borststuk (thorax)en een achterlijf (abdomen). Hierbij is elk deel weer onderverdeeld in segmenten waarvan sommige lichaamsuitsteeksels dragen. 

Kop

De kop heeft aan de bovenzijde twee antennes die dienen om te voelen, te ruiken en te proeven. De kaken dienen om te knagen en de tong dient om nectar uit bloemen te halen. De kaken van bijen zijn relatief klein, aangezien ze niet meer gebruikt worden om te knippen. De tong is voorzien van fijne haartjes en een groefje aan de onderzijde. Door het groefje loopt de honing in de mondopening van de bij.

De honingbij heeft net als alle vliesvleugeligen twee grote ogen aan weerszijden van de kop die bestaan uit vele kleine suboogjes wat een samengesteld oog of facetoog wordt genoemd. De ogen van een bij dienen om de omgeving te herkennen. Een bij kan bepaalde vormen koppelen aan een voedselbron. 

Naast de facetogen beschikt de bij over drie ocelli, enkelvoudige oogjes die gepositioneerd zijn in het midden van de bovenzijde van de kop. De ocelli zijn veel kleiner dan de facetogen en zijn door de vrij lange beharing niet altijd eenvoudig waar te nemen. De facetogen vervullen de belangrijkste visuele functie, terwijl de ocelli slechts grove lichtverschuivingen kunnen waarnemen.

Borststuk

Het borststuk bestaat uit drie segmenten die gefuseerd zijn, maar de drie delen zijn te herkennen aan de positie van de poten en vleugels. Ieder segment draagt één paar poten aan de onderzijde en zowel het middelste deel als het achterdeel draagt ieder één paar vleugels aan de bovenzijde. De honingbij heeft in totaal dus vier vleugels en is hieraan te onderscheiden van enkele zeer sterk gelijkende insecten, zoals de blinde bij, een vlieg uit de familie Syrphidae. 

De vleugels zijn vliesachtig, voorzien van aders en transparant. De vleugeladering is bij de verschillende gevleugelde insecten steeds anders en ook de adering van de honingbij is soortspecifiek. De vleugels van insecten zijn ontstaan uit poot-achtige structuren die zich hebben omgevormd tot verharde, maar zeer dunne vliezen.

De onderrand van de voorvleugel is voorzien van een rij groefjes en de bovenrand van de achtervleugel is voorzien van een rij gekromde haartjes. Als een honingbij op een bloem zit worden de vleugels over elkaar gevouwen en maken de groefjes en haartjes geen contact maar tijdens het vliegen haken de haartjes in de groeven zodat ieder vleugelpaar functioneert als een enkele vleugel wat de efficiëntie van het vliegen aanmerkelijk verhoogt. 

De honingbij heeft drie paar poten, die wat betreft onderdelen gelijk zijn, maar de vorm van de verschillende leden is duidelijk anders per potenpaar. De poten worden gebruikt om het lichaam aan het substraat te hechten maar hebben daarnaast verschillende andere functies. 

  • Het voorste paar poten heeft een complexe bouw. De poot vervult een functie als poetsorgaan voor de antennes en de ogen. 
  • Het middelste potenpaar is vergelijkbaar met de poten van andere insecten en draagt geen gespecialiseerde structuren. De poot speelt wel een rol bij het in het korfje krijgen van het stuifmeel. 
  • De achterpoten zijn het best ontwikkeld; dit potenpaar heeft een aantal structuren die de honingbij in staat stelt om grote hoeveelheden stuifmeel te verzamelen en te vervoeren. Het stuifmeel wordt samengebracht in het stuifmeelkorfje. Het stuifmeelkorfje ligt in de scheen van de poot, aan de buitenzijde. Het stuifmeel wordt in de korf gebracht door bewegingen van de poten. De bij veegt op een bloem het stuifmeel in de omgeving bij elkaar en stopt het in het korfje. Om het geheel wat plakkeriger te maken wordt honing uit de honingmaag opgegeven en aan de stuifmeelkorrels toegevoegd. Terwijl de bij naar een volgende bloem vliegt worden de achterpoten druk bewogen waarbij het stuifmeel door de borstel in het stuifmeelkorfje wordt gedrukt. Af en toe wordt het wat aangestampt om te zorgen dat het stuifmeel in het korfje blijft zitten.

Achterlijf

Het achterlijf is het grootst en draagt alleen aan de achterzijde aanhangsels, deze vormen de angel van de vrouwtjes. Het achterlijf van de honingbij is duidelijk te onderscheiden van het borststuk door een sterke insnoering. Deze zogenaamde wespentaille komt bij alle vliesvleugelige insecten voor, zoals wespen en mieren. Doordat het borststuk en het achterlijf niet tegen elkaar aan liggen krijgt het lichaam van de bij veel meer bewegingsvrijheid. 

Bij de werkbijen herbergt het achterlijf de inwendige gifklieren, het gifzakje waarin zich een voorraad gif bevindt. Aan het uiteinde van het achterlijf is een schacht aanwezig dat een uitstulpbaar steekorgaan bevat; de angel. De angel is in feite een omgebouwde legbuis, deze ovipositor komt ook voor bij andere insecten.

In het achterlijf zijn ook de belangrijkste delen van de orgaansystemen gelegen, zoals de spijsvertering en verschillende klieren.

Lichaamsbeharing

Honingbijen hebben een duidelijke lichaamsbeharing, vooral het borststuk en de bovenzijde van de kop zijn voorzien van een dichte en lange beharing. Ook op de rest van de kop en op het achterlijf zijn vele haartjes aanwezig. De lichaamsbeharing dient om warmte vast te houden en speelt een rol in het kunnen overleven van strenge winters.

Verschijningsvormen

De honingbij is een insect dat polymorfie vertoont, waarbij de verschijningsvorm afhankelijk is van de kaste. De meeste exemplaren zijn werksters die altijd vrouwelijk zijn, ook komen een deel van het jaar darren, mannetjes, voor en de belangrijkste bij in het nest is de moer of koningin. De drie verschijningsvormen zien er iets anders uit, de darren zijn het eenvoudigst te herkennen aan veel grotere ogen. De vrouwelijke werksters en de moer zijn lastiger uit elkaar te houden als ze door de korf kruipen. De moer is namelijk niet veel groter dan de werkster, wel is het achterlijf duidelijk iets langer. 

Voedsel

Honingbijen eten voornamelijk stuifmeel en nectar van planten. Hiermee worden ook de larven gevoerd. Het verzamelde stuifmeel en nectar uit bloemen brengen bijen naar het bijennest. Ze bewerken de nectar tot honing en bewaren dit in honingraten, afgesloten door een laagje was. Honing blijft zo lang goed. Met deze voedselspaarpot hebben ze altijd te eten, ook in de winter.

Weetjes

  • De honingbij legt gedurende haar leven een enorme afstand af door van de voedselbronnen naar het nest te vliegen. De bij kan kilometers afleggen op zoek naar voedsel tijdens een enkele vlucht en maakt gemiddeld 15 vluchten per dag. Dit kan echter oplopen tot wel 150 vluchten per dag, het aantal bezochte bloemen kan hierbij oplopen tot rond de 1000.
  • De meeste werksters komen aan hun einde doordat de vleugels dusdanig zijn versleten dat ze niet meer naar het nest kunnen vliegen. 
  • Honingbijen beschikken over een interne biologische klok, waardoor ze beter kunnen navigeren en taken kunnen verdelen. Daarnaast is de biologische klok van groot belang bij de bijendans, waarmee de werksters elkaar informatie doorgeven over voedselbronnen.

Gedrag

Een bijenkolonie bestaat uit verschillende soorten bijen: de koningin, de werkster en de dar. De koningin legt de eitjes. De werksters zoeken naar voedsel en verzorgen de larven en verjagen vijanden. Darren zijn mannelijke bijen die samen met een koningin zorgen voor het nageslacht. Na de paring sterft de dar.

Het in stand houden van het nest vereist een grote mate van samenwerking en de werksters hanteren een strikte taakverdeling. Belangrijke taken zijn het maken van nieuwe raatcellen, het verzorgen van de larven, het schoonhouden van het nest, het verjagen van vijanden, het dichten van kleine nestopeningen, het ventileren van het nest, het maken van honing, het zoeken naar voedsel en het beschermen van het nest. 

De taken van een honingbij veranderen gedurende haar leven. De jonge, net uitgekomen bijen hebben andere taken dan de oudere bijen. De jongere exemplaren kunnen meteen vliegen maar doen dit zelden, ze blijven in het nest en voeren huishoudelijke taken uit. Een pas uitgekomen honingbij zal zich voornamelijk bezighouden met het schoonpoetsen van cellen, enkele dagen later is zij ook in staat de nectar te bewerken. Ondertussen kijkt de jonge werkster het uitvoeren van een bijendans af van haar soortgenoten. Na zes dagen kan zij jonge larven verzorgen en voeden. Als de werkster ongeveer vijftien dagen oud is, zal zij af en toe bij de vliegopening gaan kijken en helpt daar ook bij de bewaking van de woning. Als zij ongeveer 21 dagen oud is, vliegt de werkster voor de eerste maal uit om nectar en stuifmeel te verzamelen.

De oudere bijen vliegen juist veel en zoeken naar voedsel of bewaken de nestingang. Deze verandering in taakverdeling verhoogt de efficiëntie van het bijenvolk en wordt in stand gehouden door de constante aanvoer van nieuwe bijen die uit hun pop kruipen. De bijen verspreiden zich hierdoor van binnen naar buiten het nest. In grote volken kunnen dagelijks 1000 tot 2000 nieuwe exemplaren uitsluipen.

Voortplanting

Het bijenvolk is een sterke leefgemeenschap, de voortplanting is niet gericht op een enkele bij maar veeleer op het gehele bijenvolk. De kolonie groeit in het voorjaar als veel planten in bloei staan en er grote hoeveelheden voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel beschikbaar zijn.

Predatie

De honingbij kan steken en er zijn maar weinig dieren die deze vorm van verdediging kunnen trotseren. Slechts een paar dieren hebben zich gespecialiseerd in het eten van de honingbij, een bekend voorbeeld van bijeneters zijn wespen. Veel wespen jagen vooral op vliegen, maar ook een bij wordt soms gegeten. Van de bijenwolf, een graafwesp, is bekend dat voornamelijk bijen worden gevangen en verlamd en naar een nestgang gesleept. Hier wordt tussen de bijen een ei afgezet waarna de uitgekomen larve de verlamde bijen eet. 

De bijen worden gegeten door verschillende insecteneters, zoals vogels, reptielen en andere insecten. Deze jagen actief op de bij als deze zich buiten het nest bevindt. Een bekend voorbeeld zijn de bont gekleurde bijeneters.

Bedreiging

Als gevolg van de intensieve grootschalige landbouw, de verstedelijking en het strakker en efficiënter beheer van ons groen heeft de honingbij te kampen met een gebrek aan voedsel.

Bronnen

Apis mellifera

Taxonomie

RijkAnimalia
StamArthropoda (Geleedpotigen)
KlasseInsecta (Insecten)
OrdeHymenoptera (Vliesvleugeligen)
FamilieApidae (Bijen en hommels)
GeslachtApis (Honingbijen)

Kenmerken

GrootteMoer: 15 tot 18 mm, werkster: 11 tot 13 mm, dar 13 – 16 mm.
Vleugellengte
VoedingNectar en stuifmeel
Vliegperiode

Voortplanting

Paartijd
Uitkomen eitjes
Larve ontwikkeling
Popfase

Voorkomen in Nederland

Status
ZeldzaamheidAlgemeen
BeschermingBijen hebben in Nederland geen wettelijk beschermde status.

Verspreiding

NederlandHeel Nederland, maar niet in dichte bossen
WereldAlle continenten uitgezonderd Antarctica
BiotoopvoorkeurAlle mogelijke leefomgevingen, mits niet te koud is of te warm
Honingbij
Verspreidingskaart Honingbij


Ontdek meer van Fauna & Flora

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven