Gewone oeverlibel

  • Gewone oeverlibel
  • Gewone oeverlibel
  • Gewone oeverlibel
  • Gewone oeverlibel
  • Gewone oeverlibel
  • gewone oeverlibel

Leefgebied van de gewone oeverlibel

Mondiaal komt de gewone oeverlibel oostelijk voor tot in Mongolië en Noord-India en zuidelijk tot in Noord-Afrika.

Ze komen algemeen voor in het overgrote deel van Europa. In Scandinavië komen ze alleen in het zuiden voor en in Schotland komen ze niet voor.

Habitat

De habitat bestaat uit allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, liefst op plaatsen met kale oevers. De larven leven in de modder of tussen plantenresten op de bodem.

Herkenning

Gewone oeverlibellen zijn groter dan andere oeverlibellen. Ze worden 44 tot 50 mm lang met een de spanwijdte van 70 tot 80 mm. Het achterlijf is pijlvormig: het begint breed, eindigt in een punt en heeft rechte zijkanten. Het gezicht is geel tot bruin. De pterostigma’s zijn zwart.

Uitgekleurde mannetjes hebben een blauwberijpt achterlijf met een duidelijke zwarte punt. Aan de buitenranden van de segmenten staan gele streepjes, die bij oude mannetjes verdwijnen onder nog meer blauwe berijping. Het borststuk is bruin, zonder blauwe berijping. Jonge mannetjes die nog geen berijping op het achterlijf hebben, zien eruit als vrouwtjes.

Bij vrouwtjes is de grondkleur van zowel het achterlijf als het borststuk en het gezicht geel. Op de bovenkant van het achterlijf lopen twee dikke zwarte lengtestrepen.

Larve

De lengte van een larve bedraagt 19-29 mm. De voorste en middelste paar poten zijn elk 11 millimeter lang, het achterste paar 18 millimeter. Het dikste deel van de buik bevindt zich op het zesde of zevende segment. De lengte van elk segment is ongeveer hetzelfde, alleen segment tien is veel kleiner. Op segmenten drie tot zes zijn er dorsale stekels omgeven door langere haren, die op het derde segment is klein. Laterale stekels bevinden zich op het achtste en negende segment.

De kop is met een breedte van vijf en een halve millimeter vrij klein. Het is een vrij grote korenbout met een lange epiproct. De ogen zijn rond en op de voorkant van het hoofd geplaatst. De antenne bestaat uit zeven segmenten, waarvan de eerste twee ingedrukt zijn, de volgende langer, de volgende twee kort en de laatste twee weer langer.

Onder vergroting is te zien dat hij borstelharen heeft op de buitenrand van de labiale palp. De larvehuidjes zijn weinig variabel van kleur, maar vaak aangekoekt met modder en ander bodemmateriaal.

Voedsel

Het voedsel bestaat uit kleine vliegende insecten, vooral tweevleugeligen.

Weetjes

  • Volwassen mannetjes hebben een blauw achterlijf met gele vlekken langs de zijkanten en de laatste drie segmenten zijn zwart.
  • De vrouwtjes en juveniele mannetjes hebben een geel lichaam met brede zwarte banden langs het achterlijf. Oudere vrouwtjes hebben een olijfgroen gekleurd lichaam.

Gedrag

De gewone oeverlibel vliegt van begin mei tot eind september, met de hoogste aantallen in juni, juli en de eerste helft van augustus.

Jonge oeverlibellen kunnen ver van het water wegvliegen en zijn op allerlei plaatsen te vinden, vaak zittend op kale grond of in korte vegetatie. Hier jagen ze tot ze geslachtsrijp zijn en naar het water terugkeren.

Geslachtsrijpe mannetjes houden de wacht vanaf warme zitplaatsen langs de waterkant. Vaak zijn dit kale stukken grond en boomstronken. Vanaf deze zitplaatsen maken ze vluchten laag over het water, waarbij andere mannetjes worden verjaagd en vrouwtjes worden gegrepen voor de paring.

Het vrouwtje zet haar eitjes af door vliegend met de achterlijfspunt op het wateroppervlak te tikken. Het mannetje vliegt meestal dicht bij haar in de buurt, om concurrenten te verjagen.

Mobiliteit

De gewone oeverlibel is een mobiele soort, die nieuwe geschikte habitats snel weet te koloniseren.

Levenscyclus

Eitjes

De eieren vallen afzonderlijk in het water en kleven door de omgevende gellaag direct aan voorwerpen in het water. De eieren zijn klein (0,50 x 0,35 mm), ovaalrond en bruin van kleur.

Larven

De larven overwinteren twee of drie keer. Het uitsluipen vindt plaats van begin mei tot half augustus, met een piek van half juni tot eind juli. De larvehuidjes zijn te vinden tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie. In een enkel geval willen ze wel eens hoger zitten of tot een aantal meters van het water verwijderd zijn.

Predatie

Predatoren zijn o.a. spinnen en vogels.

Bescherming

De soort staat op de Rode Lijst van de IUCN als niet bedreigd, beoordelingsjaar 2009, de trend van de populatie is volgens de IUCN stabiel.

Bronnen

Orthetrum cancellatum

Taxonomie

RijkAnimalia
StamGeleedpotigen (Arthropoda)
KlasseInsecten (Insecta)
OrdeOdonata (Libellen)
FamilieAnisoptera (Echte libellen)
GeslachtOrthetrum (Oeverlibellen)
Synoniemen

Kenmerken

Lengte44-50 mm
Spanwijdte70-80 mm
VliegperiodeMei-september
Grootte larve19-29 mm

Voortplanting

Aantal eitjes
Grootte eitjes0,50 x 0,35 mm
Ontwikkeling eitjes6 weken
Ontwikkeling larven3 jaar
Vervellingen larven
UitsluipenMei-augustus

Voorkomen in Nederland

StatusOorspronkelijk, minimaal 10 jaar achtereen voortplanting
ZeldzaamheidZeer algemeen
BeschermingGeen gegevens beschikbaar
Gewone oeverlibel
Verspreidingskaart gewone oeverlibel


Verspreiding


NederlandAlgemeen
EuropaOvergrote deel van Europa. In Scandinavië komen alleen in het zuiden en in Schotland komen ze niet voor
WereldOostelijk voor tot in Mongolië en Noord-India en zuidelijk tot in Noord-Afrika
BiotoopvoorkeurStilstaande of langzaamstromende wateren, mits de oever enkele schaarsbegroeide plekken heeft en niet sterk beschaduwd is

Ontdek meer van Fauna & Flora

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven