Leefgebied van de bruinrode heidelibel
Er zijn drie soorten heidelibellen die vrijwel overal kunnen worden gezien: de bloedrode, bruinrode en steenrode heidelibel. De bloedrode heidelibel is de talrijkste van de drie en vliegt al vanaf begin juni. De steenrode heidelibel komt in Noord-Nederland wat meer voor dan in het zuiden. De bruinrode heidelibel is juist een zuidelijke soort. Deze twee libellen vliegen tot in november rond.
Het verspreidingsgebied van de bruinrode heidelibel loopt oostelijk tot in Japan en zuidelijk tot in Noord-Afrika. De soort komt in het grootste deel van Europa voor, maar in Scandinavië alleen in de zuidelijke helft en is in de Baltische Staten schaars.
Langs de kust van Schotland, Ierland en Noorwegen komt de ondersoort nigrescens voor, die meer zwart op de kop, poten en borststuk heeft. Deze ondersoort wordt soms als aparte soort beschouwd.
De bruinrode heidelibel kan in heel Nederland worden aangetroffen, maar de dichtheid van deze warmte-minnende soort is in de zuidelijke helft van Nederland en in de duinen groter dan in de noordelijke helft van Nederland. In zeekleigebieden liggen minder geschikte habitats voor de bruinrode heidelibel, zodat de soort daar schaars is.
Habitat
De bruinrode heidelibel is een pionier soort die zijn optimum vindt in ondiepe poelen die ’s zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben. De soort komt echter ook voor in allerlei andere stilstaande en zwak stromende wateren.
De larven leven tussen waterplanten en op de bodem, in ondiep water.
Herkenning
De bruinrode heidelibel wordt 35-44 mm lang en heeft weinig opvallende kenmerken. De poten zijn zwart met gele strepen. De dijen van de voorste poten zijn meestal driekleurig: zwart-geel-zwart. Het zwarte streepje op het voorhoofd (tussen de ogen) stopt bij de oogranden en loopt niet of nauwelijks langs de oogranden naar beneden (de zogenaamde ‘hangsnor’ ontbreekt). Vaak is langs de oogranden wel een donker veegje aanwezig.
Het achterlijf van het mannetje is lang en slank, zonder knotsvormige verbreding aan het uiteinde. Uitgekleurde mannetjes krijgen een rood achterlijf, dat meestal minder diep rood is dan bij bloedrode en steenrode heidelibel. In zijaanzicht zijn meestal wat zwarte vlekjes op het achterlijf aanwezig. De zijkant van het borststuk verkleurt van geel naar grijsbruin, maar twee vlakjes blijven opvallend geel. Jonge mannetjes lijken qua kleur op vrouwtjes.
Het achterlijf van vrouwtje is geel, wat later verkleurd naar bruin of roodbruin. Aan de zijkant van het achterlijf staan zwarte streepjes, die geen doorlopende streep vormen. De legschede is in zijaanzicht niet haaks maar schuin van het achterlijf afstaand. Deze is niet opvallend, maar wel zichtbaar.
Larve
De larve is 14-18 mm lang en heeft zwak ontwikkelde rugdoornen en relatief grote ogen t.o.v. de totaal lengte van de kop. Het vangmasker (prementum) is kort en breed aan de basis. De achterrand van de buikplaat (sterniet) van segment 7 en 8 heeft een rij borstelharen. Hij heeft lange zijdoornen op segmenten 8 en 9. De larvenhuidjes zijn variabel van kleur.
Voedsel
De bruinrode heidelibel jaagt vanaf een uitkijkpost op allerlei kleine insecten zoals muggen en dazen. De larven leven op de bodem van onder meer muggenlarven
Weetjes
- De naam heidelibel is ongelukkig en verwarrend. Je kunt ze namelijk overal tegenkomen.
- Hoewel de naam suggereert dat je aan de kleur van het lijf kunt zien om welke soort het gaat, is de kleur vaak misleidend. Bij libellen is niets zo variabel als kleur en vrouwtjes en jonge mannetjes zijn helemaal niet rood, maar geel. Kijken naar de kleur rood is daarom geen goed idee.
- De larvenhuidjes zijn te vinden tot max. enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie.
- De vorm van de hamulus (mannetjes) en legschede (vrouwtjes) kan uitsluitsel geven bij het determineren van heidelibellen. Het dier moet hiervoor echter worden gevangen en met een loep worden bekeken.
Gedrag
Mobiliteit
Net als andere heidelibellen is het een zeer mobiele soort, die over lange afstanden en vaak groepsgewijs kan trekken. In de eerste helft van de 20e eeuw zijn daarbij enorme groepen van miljoenen exemplaren waargenomen. De bruinrode heidelibel behoort tot de eerste libellensoorten die pas gegraven poelen koloniseren.
Vliegtijd
Het is een nazomersoort, maar met een lange vliegtijd: eind mei tot eind november, met een piek van eind juli tot eind september. Er zijn sporadische waarnemingen bekend van bruinrode heidelibellen in het (zeer) vroege voorjaar, wat erop wijst dat de soort bij hoge uitzondering als imago kan overwinteren.
Bruinrode heidelibellen vertonen ongeveer hetzelfde gedrag als de meeste andere heidelibellen. Jonge dieren zijn in de wijde omtrek van het voortplantingswater aan te treffen, zittend en jagend in ruige vegetatie. Geslachtsrijpe mannetjes vliegen bij het water en gaan regelmatig op uitstekende stengels in de oevervegetatie zitten. Ze speuren naar vrouwtjes voor de paring. Mannetjes die dichtbij komen worden meestal verjaagd. De eitjes worden vliegend in tandempositie afgezet, in het water.
Levenscyclus
De bruinrode heidelibel heeft een eenjarige levenscyclus en overwintert als ei. De eieren komen in het voorjaar uit, waarna de larven zich snel ontwikkelen. Uitsluipen vindt plaats vanaf eind mei tot eind september, met een piek van eind juli tot begin september. Bij hoge uitzondering kunnen bruinrode heidelibellen als imago overwinteren en in het vroege voorjaar weer actief worden. Voor de afzetting van de eitjes vliegt het koppel over ondiep water, waarbij het wijfje met het einde van het abdomen het water net aanraakt.
De totale ontwikkeling van ei tot imago duurt ongeveer twee jaar en er worden maar liefst 13 stadia doorlopen. Ze groeien voornamelijk in het tweede levensjaar, van april tot juni.
Eitjes
De eieren zijn circa 0,6 x 0,3 mm; ze hebben een klein aanhangsel en een gel-achtig omhulsel; ze zijn bleekgeel tot roodbruin.
De eitjes komen na 4 tot 6 weken uit waarbij de eieren die laat in het seizoen zijn gelegd de winter kunnen overleven. Meestal overleven ze winter echter als larve in stadium 4 of 5.
Larven
De larven verschuilen zich bij voorkeur op of tussen waterplanten op een met algen bedekte bodem. Bij verstoring schieten ze gelijk weg. Ze eten vooral van larven van dansmuggen.
Onder gunstige omstandigheden ontwikkelen de larven zich binnen twaalf tot 15 weken. De dieren vervellen gewoonlijk acht tot tien keer tijdens de ontwikkeling. Ongeveer na de vierde rui meet het dier drie millimeter en wordt de vleugelschede voor het eerst zichtbaar. Ook bij de vierde vervelling worden de tijdsintervallen tussen twee vervellingen uniform. Waar deze voorheen tussen de 42 en 12 dagen schommelden, liggen ze dan rond de 8 dagen.
In warmere streken kunnen er twee generaties per seizoen zijn. In Nederland is er meestal maar één. Verder naar het noorden is een ontwikkelingsperiode van twee jaar ook gebruikelijk. Om uit te komen, klimmen de larven op zeggestengels die uit het water steken. Ze worden dan gevonden op een hoogte van tien tot dertig centimeter boven het waterniveau. Na enkele uren vliegen ze dan weg.
Bescherming
In de meeste natuurgebieden gelden ‘huisregels’ die het vangen van libellen zonder vergunning verbieden. Wanneer je serieus onderzoek wilt doen naar het voorkomen van libellensoorten, dan wordt een vergunning meestal wel afgegeven door de desbetreffende terreineigenaar, in ruil voor je waarnemingen.
Bronnen
- Bruinrode heidelibel. (2022, augustus 20). Wikipedia, de vrije encyclopedie. Opgehaald 14:45, oktober 14, 2022 van https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Bruinrode_heidelibel&oldid=62642442.
- Bruinrode heidelibel. In: NDFF Verspreidingsatlas Libellen, 14 oktober 2022, https://www.verspreidingsatlas.nl/I0958
- Vlinderstichting, 2022 https://www.vlinderstichting.nl/libellen/overzicht-libellen/details-libel/bruinrode-heidelibel Geraadpleegd op 14 oktober 2022
Sympetrum striolatum | |
Taxonomie | |
---|---|
Rijk | Animalia |
Stam | Geleedpotigen (Arthropoda) |
Klasse | Insecten (Insecta) |
Orde | Odonata (Libellen) |
Familie | Libellulidae (Korenbouten) |
Geslacht | Sympetrum (Heidelibellen) |
Synoniemen | Bruinrode heibolk |
Kenmerken | |
Lengte | 34-44 mm |
Spanwijdte | 55-60 mm |
Vliegperiode | Eind mei – eind november |
Grootte larve | 7 x 18 mm |
Voortplanting | |
Aantal eitjes | Enkele duizenden |
Grootte eitjes | 0,6 x 0,3 mm |
Uitkomen eitjes | Voorjaar, na 4 – 6 weken |
Ontwikkeling larven | 12-15 weken |
Vervellingen larven | 8-10 keer |
Uitsluipen | Eind mei – eind september |
Voorkomen in Nederland | |
Status | Niet bedreigd |
Zeldzaamheid | Algemeen voorkomend |
Bescherming | Huisregels in natuurgebieden |
![]() Verspreidingskaart Bruinrode heidelibel | |
Verspreiding | |
Nederland | Heel Nederland. Dichtheid is in de zuidelijke helft van Nederland en in de duinen groter dan in de noordelijke helft van Nederland. |
Wereld | Oostelijk tot in Japan en zuidelijk tot in Noord-Afrika. |
Biotoopvoorkeur | Optimum in ondiepe poelen die ’s zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben. Ook in allerlei andere stilstaande en zwak stromende wateren. |
Ontdek meer van Fauna & Flora
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.