Leefgebied van de huismus
De huismus leeft in bijna alle subtropische en gematigde streken van de wereld, waaronder heel Europa. Deze soort is geïntroduceerd in Noord-Amerika, Nieuw-Zeeland, Australië, Zuid-Afrika, Peru en Buenos Aires.
Ondersoorten
Er zijn een aantal ondersoorten waarvan twee trekvogels zijn die de winters doorbrengen in dalen en ’s zomers hoog in de bergen broeden, de P. d. bactrianus en de P. d. parkini. Uit recent onderzoek blijkt dat de Italiaanse mus (Passer italiae) hoogstwaarschijnlijk een aparte soort is en geen ondersoort.
De ondersoorten zijn:
- P. d. domesticus: van westelijk en noordelijk Europa via noordelijk Azië tot noordoostelijk Siberië en noordelijk Japan.
- P. d. balearoibericus: van zuidelijk Europa (behalve Italië) tot centraal Turkije.
- P. d. biblicus: van Cyprus, noordelijk Israël en noordwestelijk Jordanië tot westelijk Syrië en zuidoostelijk Turkije tot noordwestelijk Iran.
- P. d. hyrcanus: zuidoostelijk Azerbeidzjan en noordelijk Iran.
- P. d. persicus: van centraal Iran tot westelijk en zuidelijk Afghanistan.
- P. d. indicus: van zuidelijk Israël en zuidelijk Palestina via Arabië en India en centraal Zuidoost-Azië.
- P. d. bactrianus: van westelijk Turkmenistan en noordoostelijk Iran tot westelijk China en noordwestelijk Pakistan.
- P. d. parkini: de noordwestelijke en centrale Himalaya.
- P. d. hufufae: noordoostelijk Arabië.
- P. d. tingitanus: noordwestelijk Afrika.
- P. d. niloticus: Egypte.
- P. d. rufidorsalis: Soedan en Eritrea.
Habitat
Voorwaarden voor het broeden zijn dat er het hele jaar door voldoende zaden en graanproducten en geschikte nestplaatsen voorhanden zijn. Dorpen met landbouw, voorstedelijke gebieden, stadscentra met grote parken, dierentuinen, vee- of pluimveebedrijven en winkelcentra zijn ideaal. Maar er worden ook bijzondere habitats bevolkt, zoals luchthavengebouwen met airconditioning die zijn afgesloten van de buitenwereld.
Het hoogste broedgebied ligt op 4500 meter hoogte in de Himalaya, het laagste op -86 meter in Death Valley in Noord-Amerika.
Herkenning
De huismus is 14 tot 16,5 cm lang en weegt 24 tot 39,5 gram. De spanwijdte bedraagt 23 cm. Hij is iets groter dan de nauw verwante ringmus.
Het mannetje heeft een grijs petje met roodbruine zijden, grijze wangen, een grijs onderlichaam en brede witte vleugelstrepen. Dominante mannetjes hebben meer zwart op de borst dan mussen lager in de rangorde. Het vrouwtje kenmerkt zich door tamelijk eenvormig lichtbruin kleed. Ze heeft een opvallende wenkbrauwstreep achter het oog. Het mannetje heeft een donkergrijze kegelvormige snavel, maar bij het vrouwtje is de snavel lichter en meer geel van kleur. De korte poten zijn leverkleurig.
Geluid
De huismus maakt een kenmerkend getsjilp, in veel variaties. Verder laten ze diverse minder bekende, maar toch kenmerkende geluiden horen.
Weetjes
- Mussen kunnen ’s nachts worden gespot terwijl ze jagen op insecten rond het Empire State Building, meer dan 300 meter boven de grond.
- Huismussen broeden in een los kolonieverband.
- In de ruitijd is aan het verenkleed soms nauwelijks meer te zien dat het een huismus is.
- Als beide ouders verdwaald zijn, leiden de intensieve bedeloproepen van de jongen meestal tot vervangende broedhulpen uit de buurt die de jongen voeden totdat ze onafhankelijk zijn.
Voedsel
De huismus eet voornamelijk zaden, vooral van gecultiveerde granen, wat op het platteland 75 procent van het totale dieet kan uitmaken. Tarwe heeft de voorkeur boven haver en gerst. Regionaal en per seizoen kan het aandeel zaden van wilde grassen en kruiden gelijk zijn aan of groter zijn dan het aandeel granen.
Van de lente tot de zomer speelt ook dierlijke voeding een belangrijke rol en kan dit tot 30 procent van de totale voeding uitmaken. Dit zijn insecten inclusief hun ontwikkelingsstadia, evenals andere ongewervelde dieren.
Vooral in de stad vertonen mussen opportunistisch gedrag en worden ze alleseters, wat ze vooral laten zien bij snackbars en op terrassen van restaurants.
De eerste dagen voert de huismus de jongen vrijwel uitsluitend rupsen en andere kleine insecten. Als er te weinig dierlijk voedsel beschikbaar is en er bijvoorbeeld alleen brood aan de nestvogels wordt gevoerd, kan dit spijsverteringsstoornissen veroorzaken die tot de dood van de nestvogels kunnen leiden. Naarmate de jongen ouder worden, geven hun ouders ze steeds meer zaden, waarbij het vegetarische aandeel toeneemt tot een derde.
Gedrag
In Europa is de huismus vrijwel uitsluitend een standvogel en in geringe mate ook een trekvogel over korte afstanden. Nederzettingen in het Alpengebied die niet permanent door mensen worden bewoond, worden in de late herfst of winter ook verlaten door huismussen.
De Aziatische ondersoort P. d. bactrianus daarentegen is een trekvogel die overwintert in Pakistan en India en afstanden tot 2000 kilometer aflegt. De ondersoort P. d. parkini, die voornamelijk inheems is in de Himalaya, is een gedeeltelijke trekvogel.
Huismussen worden actief tijdens het ochtendgloren. Gemiddeld beginnen ze ongeveer 18 minuten vóór zonsopgang te zingen, ongeacht de verschillen in helderheid door bewolking. In de winter eindigt de activiteit vóór zonsondergang.
Op de middelste breedtegraden worden af en toe nachtelijke activiteiten waargenomen, bijvoorbeeld het vangen van insecten in de schijnwerpers van industriële faciliteiten.
Territoriaal en agressief gedrag
De huismus verdedigt geen uitgestrekt broed- of foerageergebied, maar alleen de directe omgeving van het nest- of de slaapplaats. Tijdens de voortplanting zijn vrouwtjes in de buurt van het nest dominant over mannetjes, hoewel ze kleiner zijn.
Ruzie met soortgenoten wordt vooral waargenomen bij het foerageren, op bad- en slaapplaatsen en bij het nest. Bijna 90 procent van de conflicten vindt plaats tussen mannetjes.
Agressie wordt vaak geuit door een frontale dreiging, met een omlaag gebogen kop, een uitgewaaierde en naar boven gerichte staart, opgezette achterveren en schuine vleugels. Soms zijn er ook gevechten met een voorwaartse bewegingen met open snavel en onderling gepik. Agressie tegen andere soorten komt vooral voor als er concurrentie is vanwege broedplaatsen.
Huismussen verhinderen af en toe dat andere vogelsoorten zich in nestkasten vestigen of verdrijven ze daaruit. De ringmus, waarvan het leefgebied gedeeltelijk overlapt met dat van de huismus, wordt verdrongen door de huismus, simpelweg omdat deze eerder begint met broeden.
Voortbeweging
Op de grond beweegt de huismus zich bijna altijd door met beide poten te springen. Individuele stappen kunnen alleen worden waargenomen bij het naderen van objecten die erg dichtbij zijn of bij het zijdelings bewegen op takken.
Bij het zoeken naar voedsel hurkt de mus vaak plat op zijn poten zodat de veren de grond raken. De huismus klimt “glijdend” op verticale huismuren of stammen en vertrouwt ook op zijn gespreide staart en af en toe zelfs op zijn halfopen vleugels. Hij beweegt zich vrij behendig door takken en kan ondersteboven rond een dunne tak slingeren zonder zijn poten los te laten.
Voortplanting
Huismussen broeden van eind maart tot in augustus. Ze hebben twee tot drie legsels per broedseizoen met elk 4-6 eieren die 15 x 22 mm groot zijn. De eieren variëren sterk in vorm, grootte en kleur, maar zijn voor een individueel vrouwtje vrijwel gelijk. Ze zijn wit tot licht groen- of grijsachtig en hebben grijze of bruine vlekken, hoewel de vlekken soms de grondkleur volledig verdoezelen. De laatste eieren van een legsel zijn groter in breedte en gewicht dan de eerste, hoewel dit verschil bij latere broedsels nog duidelijker is. Daarom zijn de jongen die uit de laatste eieren komen in het voordeel.
Het nest wordt vooral gemaakt onder dakpannen, in gaten en kieren van gebouwen en in mussenkasten. Het slordige nest bestaat uit takjes, stro, veertjes en hondenharen. Het broeden begint meestal nadat het laatste ei is gelegd en duurt 11 tot 12 dagen. De broedtijd wordt beïnvloed door de buitentemperatuur en is daarom bij het derde broedsel meestal korter.
Beide ouders broeden om de beurt, waarbij het vrouwtje meestal de nacht op het legsel doorbrengt. Terwijl het vrouwtje voedsel zoekt, houdt het mannetje de eieren waarschijnlijk alleen maar warm omdat hij geen broedplek heeft.
De jongen zitten zo’n 17 dagen op het nest en worden door beide ouders gevoerd. De eerste dagen wordt de ontlasting door de ouders ingeslikt en later tot wel 20 meter verderop weggegooid.
Als de jongen uitvliegen, worden ze daarna nog 1 tot 2 weken gevoerd door de ouders. Alle jongen verlaten binnen een paar uur het nest en kunnen meestal al goed vliegen.
Levensverwachting
De gemiddelde levensverwachting van geslachtsrijpe huismussen is 1,5 tot 2,3 jaar. De levensverwachting is in steden hoger dan op het platteland. In Nederland bleek uit een onderzoek dat 18 procent van de mussen in voorstedelijke gebieden minstens vijf jaar oud werden en op het platteland slechts 4 procent.
In het wild zijn door middel van ringen meerdere huismussen van rond de 14 jaar aangetroffen. Oudere leeftijden zijn mogelijk in gevangenschap. De tot nu toe hoogste waargenomen maximumleeftijd bedraagt naar verluidt 23 jaar.
Predatie
Huismussen die in het wild leven, lopen een bijzonder risico door predatie en, vooral in grote steden, door het wegverkeer. Volwassen vogels lijden de grootste verliezen tijdens het broedseizoen, zo’n 45 tot 56 procent van de totale sterfte.
Tot de vijanden behoren steenmarters en vooral katten, en wat minder vaak, honden. Roofvogels die op de huismussen jagen zijn voornamelijk sperwers, kerkuilen en torenvalken. Gekleurde mannetjes met een opvallende keelvlek zijn vaker het slachtoffer van roofvogels. Op veel plaatsen zijn huismussen de belangrijkste prooi van sperwers, soms voor meer dan 50 procent. Maar ze zijn ook de meest voorkomende vogelprooi van de torenvalk.
Bedreiging
Begin jaren tachtig van de vorige eeuw begon de afname van de huismus, die begin jaren negentig versnelde. Dit heeft geresulteerd in een landelijke afname van meer dan 50% van het aantal broedparen. De aantallen zijn intussen op laag niveau gestabiliseerd.
Het recente herstel is nog te beperkt om de grote afname die eind vorige eeuw heeft plaatsgevonden te compenseren.
In stedelijke gebieden zijn zowel de nestgelegenheid als de voedselbeschikbaarheid afgenomen. Oorzaken zijn de veranderingen in woningbouw (het verdwijnen van ouderwetse pannendaken), woningrenovatie (geen toegang meer tot nestplekken), beheer van stedelijk groen (minder onkruid- en insectenrijke vegetaties en dus voedselproblemen, minder struiken om te schuilen) en verstening van tuinen.
Op het platteland is vooral het voedselaanbod afgenomen door vermindering van graanteelt, efficiëntere oogstmethoden, verdwijnen van stoppelvelden en het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Bescherming
De huismus is een beschermde inheemse diersoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen, zijn huismussen beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de huismus is in Nederland geregeld in de Wet natuurbescherming.
Bronnen
- Huismus. (2023, augustus 16). Wikipedia, de vrije encyclopedie. Opgehaald 08:46, september 21, 2023 van https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Huismus&oldid=65200394.
- Huismus, https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/huismus, 21 september 2023
- Seite „Haussperling“. In: Wikipedia – Die freie Enzyklopädie. Bearbeitungsstand: 14. September 2023, 10:46 UTC. URL: https://de.wikipedia.org/w/index.php?title=Haussperling&oldid=237323704 (Abgerufen: 22. September 2023, 16:29 UTC)
Passer domesticus | |
Taxonomie | |
---|---|
Rijk | Animalia (Dieren) |
Stam | Chordata (Chordadieren) |
Klasse | Aves (Vogels) |
Orde | Passeriformes (Zangvogels) |
Familie | Passeridae (Mussen) |
Geslacht | Passer |
Kenmerken | |
Grootte | 14-16,5 cm |
Kleur | Grijs, roodbruin, zwart |
Gewicht | 24-39,5 gram |
Vleugelspanwijdte | 23 cm |
Groep/solitair | Groep |
Voeding | Zaden, granen, insecten, bloemknoppen, brood, bessen, pinda’s en vetbollen. |
Voortplanting | |
Broedinterval | Jaarlijks |
Aantal eieren | 4-6 eieren |
Plaats nest | Onder dakpannen, in gaten en kieren van gebouwen en in mussenkasten |
Grootte eieren | 15 x 22 mm |
Broedperiode | Maart-augustus |
Broedduur | 11-12 dagen |
Aantal legsels | 2 tot 3 legels |
Uitvliegen | 17 dagen |
Geslachtsrijp | 1 jaar |
Levensduur | Gemiddeld 1,5 tot 2,3 jaar |
Voorkomen in Nederland | |
Aantal broedparen | 600.000-1.000.000 (in 2018-2020) |
Aantal overwinteraars | 2.000.000-3.000.000 (in 2013-2015) |
Doortrekkers | Broedvogel – jaarrond aanwezig |
Bescherming | Wet natuurbescherming |
Rode lijst IUCN | |
Nederlandse Rode Lijst | Gevoelig |
Voorkomen wereldwijd | |
○ permanent leefgebied (groen) |
Ontdek meer van Fauna & Flora
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.