• Kneu
  • Kneu
  • Kneu
  • Kneu

Leefgebied vab de kneu

De kneu leeft in Europa, Noord-Afrika, het Nabije Oosten en West-Centraal-Azië. 

Hij komt voor in West-Siberië tot aan de Ob, Klein-Azië, Iran, Noord-Afghanistan, Turkestan en West-Xinjiang tot aan de Altaj. De oostelijke grens van het verspreidingsgebied is het Oeralgebergte.

De kneu ontbreekt in het noorden van Fennoscandinavië en IJsland, maar ook in de steppen tot aan de Centraal-Aziatische bergen. Bovendien wordt hij niet aangetroffen in het noorden van Schotland, in de beboste hogere middelgebergten en in de oostelijke Alpen.

De kneu werd geïntroduceerd in Noord-Amerika. Bovendien is hij, waarschijnlijk via illegale import, in Australië geïntroduceerd.

Oorspronkelijk was de kneu in Midden-Europa gedeeltelijk een trekvogel, maar hij is nu een standvogel, met uitzondering van het noordoostelijke verspreidingsgebied. Hij leeft in de laaglanden en wordt minder vaak aangetroffen in valleien van bergachtige gebieden en in de bergen in de overgangszone van gesloten bos naar stroken met dwergstruiken.

Habitat

De kneu broedt in dichte struiken in allerlei halfopen landschappen. Het talrijkst zijn kneuen in de duinen en in akkerbouwgebieden met hagen, maar ze broeden ook op plekken met jonge aanplant, oude struikheide met opslag en soms stedelijke bebouwing (tuinen, jonge groenvoorziening).

Herkenning

De kneu is een kleine vinkensoort en is kleiner dan de huismus. Het mannetje heeft een warmbruine rug en in prachtkleed een karmijnrode borst en ‘baret’. Na het broedseizoen is dat meer roodbruin. Ook heeft het mannetje een grijs achterhoofd. Het vrouwtje en onvolwassen vogels hebben een bruingrijs achterhoofd en een zwak gestreepte borst en kruin en hebben geen rood in het verenkleed. 

De vleugels en de diep gevorkte staart zijn donkerbruin en wit gestreept. De snavel is kegelvormige en grijs van kleur. De kneu heeft een lichaamslengte van ongeveer 13 tot 14 centimeter. De spanwijdte is ongeveer 23 centimeter en het lichaamsgewicht is meestal 15 tot 20 gram.

De kneu vliegt vaak druk kwetterend, in groepjes met een golvende vlucht.

Geluid

De kneu laat een gevarieerde zang horen welke doorspekt is met een kenmerkende roep. De zang wordt vaak lang aangehouden. De roep is een kenmerkend “geknutter”. Ook kan de kneu delen van de zang van andere vogels overnemen.

Weetjes

  • Op Texel en in Drenthe bevinden zich grote dichtheden broedvogels.
  • De kneu komt ook voor op de Canarische Eilanden en Madeira.
  • Met uitzondering van de ruiperiode kun je de kneu het hele jaar door horen zingen.
  • De kneu kan delen van de zang van andere vogels overnemen.
  • Ze gaan vaak in paren of groepen op zoek naar voedsel.
  • De jongen zitten 12-17 dagen op het nest. Na het uitvliegen, krijgen ze nog een tijdje begeleiding van de ouders.

Voedsel

De kneu is een echte zaadeter en gedijt het best op plaatsen met veel kruiden en grassen. Hij eet wilde soorten, maar ook cultuurgewassen zoals koolzaad, mosterdzaad en lijnzaad. Vroeg in de lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en varkensgras belangrijke voedselbronnen, later ook paardenbloem, brandnetel, distel en kaardenbol. Ook de nestjongen eten uitsluitend zaden.

Vanuit het liefst doornige struiken ondernemen kneuen in kleine groepjes voedselvluchten van soms drie kilometer naar plekken met een rijk aanbod aan zaden. Vanaf juli vormen zich groepen op voedselrijke plekken.

Gedrag

Kneuen zijn overdag actief. Ze verlaten de tak waarop ze slapen aan het begin van de dag en keren er bij zonsondergang naar terug. Het zwaartepunt van het foerageren ligt voornamelijk in de vroege ochtenduren. Periodes van activiteit worden vaak onderbroken door rusten en veren poetsen.

Ze zijn het hele jaar door weinig territoriaal. Ze verdedigen het nestgebied, maar niet een territorium. Zelfs binnen grote koloniën zijn kneuen erg verdraagzaam. 

Kleine, losse broedkolonies komen veel voor, mits de voedselvoorziening voldoende is voor alle families. Paartjes zoeken samen naar nestmateriaal.

Buiten het broedseizoen leven kneuen in hechte, grote groepen. In de winter vormen ze groepen met vinken, groenlingen en distelvinken of andere zaadetende soorten zoals de geelgors. 

Kneuen bieden hun partner vaak delen van hun lijf aan waar ze zelf niet bij kunnen met hun snavel om te poetsen. Hierbij steken ze hun nek, kop of keel naar de ander. De partner trekt de ene veer na de andere door de snavel om schoon te maken. Maar als een ander deel van het lichaam wordt aangeraakt, wordt degene die verzorgd wordt onmiddellijk onrustig, pikt naar de ander of vliegt weg.

Geschillen beperken zich doorgaans tot wederzijdse bedreigingen, waarna de verliezende partij het opgeeft. Het slijpen van de snavel aan een tak dient als een verzoeningsgebaar om het conflict op te lossen.

Vogeltrek

In Nederland broedende kneuen trekken via Zuidwest-Frankrijk weg naar Spanje en Marokko. In Nederland komen ook doortrekkers vanuit Engeland, Duitsland en Noord-Europa. Er zijn overwinteraars op plekken met voedsel in het agrarisch gebied. Na het broedseizoen vanaf half september begint de najaarstrek tot eind oktober met een piek rond half oktober. De voorjaarstrek begint ongeveer half maart en loopt tot begin mei, met een piek rond half april. Kneuen trekken meestal overdag met tussenstops in grote groepen langs kusten en rivierdalen.

Voortplanting

Tijdens de balts spreidt het zingende mannetje zijn staart zodat de witte staartveren duidelijk zichtbaar zijn. Daarbij steekt hij zijn kopveren omhoog en laat hij zijn trillende vleugels hangen. Met trippelende poten en draaibewegingen strekt hij zijn kop zodanig dat zijn lichaam een ​​verticale positie inneemt. Hij blijft zingen totdat het vrouwtje bereid is om te paren. Tijdens de paring stopt het zingen, maar maakt het vrouwtje zachte geluiden. De paring vindt meerdere keren per dag plaats tot het leggen van eieren begint.

Ze broeden graag in semi-koloniaal verband. Ze zijn niet erg territoriaal, soms zijn er meerdere nesten in een struik. Ze bouwen het nest vaak in laag en middelhoog struweel met uitstekende takken, het liefst in doornige struiken die niet te dicht en niet te open zijn. Het bouwen van een nest duurt ongeveer drie tot vier dagen, maar kan bij weersveranderingen wel een week duren.

Ze broeden vanaf half april tot eind juli, meestal tussen eind april en half juni. Ze hebben twee tot drie broedsels per jaar met meestal 4-6 eieren. Het leggen van de eieren vindt meestal plaats in de vroege ochtenduren. De ovale eieren hebben een blauwgroene of witte basiskleur en zijn voorzien van steenrode, roodbruine of paarsbruine vlekken, vooral op het stompe uiteinde. De afmetingen variëren van 14,7 x 11,2 mm tot 22,2 x 14,9 mm. 

Nadat het laatste of voorlaatste ei is gelegd, begint het vrouwtje met het broeden. Tijdens de broedperiode van 12 tot 13 dagen voorziet het mannetje haar van voedsel. Het vrouwtje verlaat het nest alleen om te poepen of om de veren te poetsen. Als het mannetje haar waarschuwt voor gevaar, verlaat ze heimelijk het nest.

De jonge vogels worden blind en kaal geboren. Na het uitkomen halen de ouders de eierschalen uit het nest. De eerste vijf dagen voedt het vrouwtje de jonge vogels uit de krop met wat ze regelmatig van het mannetje krijgt. In de periode van de vierde tot de vijfde dag openen de jonge vogels hun ogen en bedelen ze om voer. Vanaf dit punt broedt het vrouwtje alleen ’s nachts en helpt ze mee om naar voedsel te zoeken. De ontlasting wordt niet meer door het vrouwtje ingeslikt, maar door de volwassen vogels meegevoerd. De voederintervallen liggen tussen anderhalf en twee uur. Vanaf de zevende dag beginnen de jongen geluidjes te maken, die met de dag luider worden. Vanaf de negende dag duiken de nestvogels het nest in als ze gevaar waarnemen. Bij verstoring kunnen ze nu snel het nest verlaten. 

De jonge vogels vliegen gewoonlijk na 12 tot 14 dagen uit. Ze gaan dan op takken zitten en worden door de volwassen vogels in de groep geïntroduceerd, zodat ze hiermee vertrouwd raken. Ze worden nog een paar dagen door het mannetje gevoerd. Ondertussen begint het vrouwtje een nieuw nest te bouwen, zodat het tweede broedsel kan beginnen. Van de 18e tot de 22e dag eten de jonge vogels zelfstandig en na 28 dagen zijn ze zelfstandig.

Wilde vogels leven maximaal acht tot negen jaar. In gevangenschap kunnen ze 12 tot 15 jaar oud worden.

Predatie

Kneuen worden bedreigd door katten, roofvogels en marters.

Bedreiging

De aantallen van de kneu zijn in Nederland de laatste vijftig jaar met meer dan de helft achteruitgegaan. In agrarisch cultuurlandschap speelt gebrek aan voedsel en nestgelegenheid de kneu parten. Voedselgebrek is er als gevolg van bestrijdingsmiddelen, veranderde gewaskeuze (meer snijmaïs), verdergaande uniformiteit van gewasteelt en het verdwijnen van overhoekjes, stoppelvelden, kruidenrijke bermen en akkerranden. Ook nestgelegenheid in dichte hagen verminderde op veel plekken. De ontwikkelingen in de landbouw zijn op enkele uitzonderingen na niet hoopgevend voor de kneu.

De aantallen in bos, heide en duin zijn sinds midden jaren zeventig met minimaal 35-50% teruggelopen. In agrarisch cultuurlandschap is sprake van een afname van mogelijk meer dan 60% in de periode vanaf 1990. De huidige populatie bedraagt hooguit een kwart van die anno 1960. De laatste tien jaar stabiliseert de kneu zich op een laag niveau.

Bescherming

De kneu staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels. Rode Lijsten bevatten soorten die bedreigd worden of kwetsbaar zijn. Rode Lijsten hebben geen officiële juridische status, maar hebben in de praktijk wel een belangrijke signaleringfunctie. Voor deze soorten geldt een hogere prioriteit bij het nemen van actieve beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld door hun leefgebieden te verbeteren.

Bronnen

Chloris chloris

Taxonomie

RijkAnimalia (Dieren)
StamChordata (Chordadieren)
KlasseAves (Vogels)
OrdePasseriformes (Zangvogels)
FamilieFringillidae (Vinkachtigen)
GeslachtLinaria (Kneuen)

Kenmerken

Grootte13-14 cm
Gewicht15-20 gram
Vleugelspanwijdte23 cm
Groep/solitairGroep
VoedingZaden

Voortplanting

BroedintervalJaarlijks
Aantal eieren4-6 per legsel
Plaats eierenNest
Grootte eieren14,7 x 11,2 mm tot 22,2 x 14,9 mm.
BroedperiodeHalf april tot eind juli
Broedtijd12-13 dagen
Aantal legsels2 tot 3
Uitvliegen12-14 dagen
Geslachtsrijp1 jaar
LevensduurIn het wild 8-9 jaar

Voorkomen in Nederland

Aantal broedparen33.000-55.000 (in 2018-2020)
Aantal overwinteraars25.000-40.000 (in 2013-2015)
Doortrekkers50.000-200.000 (in 2008-2012)
BeschermingStaat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels
Rode lijstGevoelig

Voorkomen wereldwijd

kneu

Author: SanoAK: Alexander Kürthy,
License: CC BY-SA 3.0 DEED

Broedgebied (lichtgroen)
Permanent leefgebied (donkergroen)
Niet-broedgebied (blauw)


Ontdek meer van Fauna & Flora

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven