Noordse witsnuitlibel

  • noordse witsnuitlibel
  • noordse witsnuitlibel

Beschrijving van de noordse witsnuitlibel

Leefgebied

Mondiaal

De noordse witsnuitlibel komt oostelijk voor tot het Altajgebergte in Centraal-Azië. Buiten Eurazië komt deze soort niet voor.

Europa

Deze libel is een noordelijke soort en is dan ook een van de weinige soorten die ten noorden van de poolcirkel algemeen voorkomt. Zuidelijk komt de noordse witsnuitlibel voor tot het uiterste noorden van Frankrijk. Enkele populaties komen tot de noordelijke Alpen voor. Verder is deze soort te vinden in Noord-Duitsland, Polen, Tsjechië, Fennoscandinavië, Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland. In Groot-Brittannië komt de noordse witsnuitlibel niet voor. In België is deze libel zeldzaam.

Nederland

In Nederland komt de noordse witsnuitlibel vooral voor in oostelijke helft van het land. De soort komt ook voor in de duinen en sommige laagveengebieden.

Habitat

De natuurlijke habitat bestaat voornamelijk uit zure en voedselarme vennen in veengebieden en moerassen. In de duinen is ook enkele malen voortplanting geconstateerd bij plasjes. De noordse witsnuitlibel plant zich ook voort in matig voedselrijke verlandingsvegetaties in de laagveenmoerassen in dicht begroeide sloten en verlandende petgaten.

De larven leven in drijvende veenmosmatten en tussen waterplanten in de oeverzone.

Herkenning

De noordse witsnuitlibel is 31 tot 38 mm lang met een spanwijdte van 55 tot 65 mm. Op het zwarte achterlijf zitten lichtere vlekken die, afhankelijk van het geslacht en de leeftijd, geel, rood of bruinrood kunnen zijn. De voorrandader van de vleugels is geel en de achterlijfsaanhangselen zijn zwart.

Uitgekleurde mannetjes zijn zwart met een rij rode vlekjes op het achterlijf. Bij oude mannetjes worden de vlekjes donker bruinrood. De vleugelmarkeringen zijn bruinrood, maar lijken soms zwart. Jonge mannetjes hebben nog gele achterlijfsvlekken en zien eruit als vrouwtjes.

Vrouwtjes hebben een zwart achterlijf met vrij grote en brede gele vlekken. De vleugelmarkeringen zijn zwart, net als bij de meeste andere witsnuitlibellen.

Larve

De larven zijn 18 tot 22 mm lang. Er zit een opvallende bandering in de lengte richting aan de buikzijde. Op segment negen zit een korte zijdoorn en op segment acht zit geen rugdoorn. De larven zijn meestal dof grijs.

Voedsel

De noordse witsnuitlibel eet voornamelijk kleine vliegende insecten zoals muggen en vliegen. De larven jagen op kleine waterorganismen zoals watervlooien en andere kleine ongewervelden.

Weetjes

  • Mannetjes lijken erg op venwitsnuitlibellen en vrouwtjes lijken erg op gevlekte witsnuitlibellen.
  • Het zijn uitstekende vliegers en ze kunnen snelheden bereiken tot wel 30 kilometer per uur.

Gedrag

Jonge noordse witsnuitlibellen vliegen van het water af en worden aangetroffen op beschutte plekken in bossen en heideterreinen. Zonnende dieren zijn vaak te vinden op boomstronken en dode boomtakken. Eenmaal terug bij het water verdedigen de mannetjes een klein territorium, vanaf een zitplek in de oevervegetatie. Bij hoge dichtheden verdwijnt het territoriale gedrag.

De eitjes worden door het vrouwtje al vliegend los in het water afgezet, vaak op plaatsen met veel veenmos in het water. Het mannetje verdedigt soms het vrouwtje door vlak boven haar te blijven vliegen en andere mannetjes weg te jagen.

Mobiliteit

Het is een mobiele soort waarvan de jonge dieren vaak ver van het water af vliegen.

Vliegtijd

De vliegtijd loopt van begin april tot eind juli met een piek in mei. Soms is er in de herfst een tweede generatie.

Levenscyclus

Eitjes

Het vrouwtje legt haar eitjes met golvende bewegingen op drijvend veenmos. Dit gebeurt soms onder bewaking van het mannetje.

Larven

De larven leven in drijvende veenmosmatten en tussen waterplanten in de oeverzone. De larven overwinteren twee keer. Het uitsluipen gebeurt van begin april tot half juni. In jaren met een uitzonderlijk warme herfst kunnen incidenteel larven uitsluipen die eigenlijk zouden moeten overwinteren.

Predatie

De noordse witsnuitlibel heeft verschillende natuurlijke vijanden. Predatoren zoals vogels, kikkers, en grotere insecten zoals libellen en waterkevers jagen op zowel de larven als de volwassen libellen.

De larven worden gegeten door vissen en worden daarom meestal aangetroffen in wateren zonder vis.

Bedreiging

Door de drooglegging en vernietiging van heidebiotopen, en de laatste jaren ook door toenemende droogte als gevolg van klimaatverandering, verliest deze libel zijn leefgebied.

Bescherming

De noordse witsnuitlibel wordt beschermd door de Europese Habitatrichtlijn, die de bescherming van plant- en diersoorten op Europese schaal regelt. In Nederland is deze richtlijn uitgewerkt in de Wet natuurbescherming, die het strafbaar maakt om beschermde soorten zonder speciale vergunning te doden, te vangen of aan te raken.

Bronnen

Leucorrhinia rubicunda

Taxonomie

RijkAnimalia (Dieren)
StamArthropoda (Geleedpotigen)
KlasseInsecta (Insecten)
OrdeOdonata (Libellen)
FamilieLibellulidae (Korenbouten)
GeslachtLeucorrhinia (Witsnuitlibellen)
Synoniemen

Kenmerken

Lengte31-38 mm
Spanwijdte55-65 mm
VliegperiodeBegin april-eind juli
Grootte larve18-22 mm

Voortplanting

Aantal eitjesEnkele honderden
Grootte eitjes0,5 x 0,4 mm
Ontwikkeling eitjesEnkele weken
Ontwikkeling larven1-2 jaar
Vervellingen larven5-12
UitsluipenBegin april-half juni

Voorkomen in Nederland

StatusOorspronkelijk
ZeldzaamheidAlgemeen
BeschermingWet natuurbescherming
verspreidingskaart noordse witsnuitlibel
Verspreidingskaart noordse witsnuitlibel

Verspreiding

NederlandVooral oostelijke helft van het land.
EuropaNoordelijke soort.
WereldOostelijk tot het Altajgebergte in Centraal-Azië. Niet buiten Eurazië.
BiotoopvoorkeurVoornamelijk zure en voedselarme vennen.


Ontdek meer van Fauna & Flora

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven