Leefgebied van de wintertaling
De wintertaling is in het holarctisch gebied een algemene broedvogel. Vooral het merenland Finland herbergt enorme aantallen wintertalingen, gevolgd door Zweden en Noorwegen. De soort komt ook zeer veel in Rusland voor.
Nederland
De aantallen wintertalingen in Nederland verschillen sterk per jaar. Dit is afhankelijk van het winterweer, maar ook van de geschiktheid van de verblijf- en foerageergebieden. Vanaf 1990 neemt de wintertaling als broedvogel met 5% per jaar af.
Habitat
Het merendeel van de populaties wintertalingen in de wereld leeft in boreale naaldbossen en struiktoendra’s. Om zich voort te planten is de wintertaling afhankelijk van ondiepe, voedselrijke kleine watermassa’s in heidevelden en toendra’s.
Ze hebben een voorkeur voor wateren met een goed ontwikkelde oevervegetatie, maar ook voor heidevennen die volledig omsloten zijn door het bos. De soort broedt echter ook in de uiterwaarden van rivieren, op eilanden in grotere watergebieden en in de Zweedse archipel en op de Finse eilanden in de Oostzee.
Tijdens de migratie geven ze de voorkeur aan het uitrusten op zoetwaterwadden, waar ze in de modder zoeken naar kleine ringwormen. Ook worden ze vaak in lagunes langs de zeekust en in de Waddenzee waargenomen.
Herkenning
Wintertalingen zijn 34-38 cm groot met een spanwijdte van 58-64 cm. Ze wegen 250 tot 400 gram, waarbij mannetjes iets zwaarder zijn dan vrouwtjes. Zoals bij veel eenden, vertonen wintertalingen ook seksueel dimorfisme.
Woerden hebben een heldere kastanjebruine kop met een brede, glanzend groene, boogvormige streep die vanaf het oog doorloopt tot aan de hals en wordt begrensd door een crèmewitte rand. Deze geelwitte contourlijn ontbreekt bij de Noord-Amerikaanse wintertalingen. De zijkanten van de snavel zijn bij beide geslachten oranje tot groenachtig van kleur.
De borst is bij beide geslachten felgekleurd. De borst van het mannetje is geelachtig met donkerbruine vlekken. Deze is scherp gescheiden van de kastanjebruine hals. Aan weerszijden van de zwartgevederde achterkant van de woerd zitten botergele driehoeken. Dit is een belangrijk identificatiekenmerk van deze soort bij observatie in het veld. De lichtgrijze kleur op de rug wordt onderbroken door een witte in de lengte lopende band. Evenwijdig daaraan loopt een zwarte band. De zijkanten van het lichaam zijn fijn grijswit gestreept. Beide geslachten hebben een heldergroene spiegel.
Het prachtkleed van een woerd veranderd door de rui naar een winterkleed waarmee hij meer op een vrouwtje lijkt. De verandering van het verenkleed bij mannetjes vindt plaats tussen juni en augustus. Tussen september en november verandert het verenkleed weer in het prachtkleed.
In tegenstelling tot mannetjes hebben vrouwtjes het hele jaar door een onopvallend bruinachtig verenkleed. Bij vrouwtjes zijn het rug- en schoudergebied bijna bruinzwart, terwijl de flanken grijsbruin zijn. Het verenkleed aan de bovenzijde van het lichaam heeft een ruw schubachtig patroon. Op de kop loopt een lichte lengtestreep boven het oog en een donkere, duidelijke lengtestreep door het oog. De wangen zijn licht en de keel is witachtig tot geelbruin. Het winterkleed van het vrouwtje heeft een groter aandeel grijs.
Het verenkleed van juvenielen komt overeen met het winterkleed van volwassen vrouwtjes. Bij zwemmende vrouwelijke wintertalingen is de groene vleugelspiegel meestal zichtbaar aan de achterkant van het lichaam.
Geluid
De paringsroep van de woerd is een heldere “krrik” of “krílük“, die veel vaker wordt gehoord dan de “fibíb” van de wilde eend. De roep van het vrouwtje is merkbaar helderder en meer nasaal dan die van de wilde eend.
Weetjes
- Wintertalingen zoeken hun voedsel door het wateroppervlak te filteren en door te grondelen.
Voedsel
Net als wilde eenden zijn de wintertaling niet erg kieskeurig wat betreft voedsel. Ze eten wat beschikbaar is in de slik en langs de oevers. Gedurende het broedseizoen heeft deze eendensoort een voorkeur voor dierlijk materiaal, zoals wormen, insecten en kreeftachtigen. In de winter worden vooral zaden van waterplanten, grassen en landbouwgewassen gegeten.
Bij het zoeken naar voedsel zijn ze afhankelijk van water dat niet dieper is dan 20 cm. Door hun korte nek kunnen ze niet in diepere wateren vissen.
In het winterverblijf rusten ze vaak overdag en gaat ze pas ’s nachts op zoek naar voedsel. Op zee is het foerageren afhankelijk van het getij.
Gedrag
Op het water zwemt de wintertaling meestal met een ingetrokken kop en lijkt daardoor enigszins gedrongen. Kenmerkend voor deze soort is dat ze vrijwel verticaal uit het water opvliegen. Buiten het broedseizoen zijn ze sociaal en vormen ze vaak aparte groepen.
Paartjes blijven tot laat in de winter bij elkaar. De balts begint wanneer de wintertalingen zijn teruggekeerd naar hun broedgebieden. Het baltsgedrag bestaat uit achtervolgingsvluchten om territoria af te bakenen.
Vogeltrek
Noordelijke populaties trekken ver, terwijl zuidelijke populaties het hele jaar op dezelfde plek blijven of over kleine afstand trekken. In oktober trekt de wintertalingen richting de Middellandse Zee en het midden en oosten van Afrika. Eind februari wordt met de tocht terug naar het noorden van Europa begonnen.
Voortplanting
Wintertalingen bouwen hun goed verborgen nesten in de oevervegetatie langs het water, meestal onder gras of een struik. Het nest bestaat uit een kuiltje welke voornamelijk is bekleed met gras en dons. Soms worden er nesten op enige afstand van het water gebouwd. Het nest wordt uitsluitend door het vrouwtje gebouwd.
Vanaf eind april legt het vrouwtje ongeveer acht tot twaalf eieren, die roomwit tot groenachtig van kleur zijn. Zodra de legperiode begint, leiden wintertalingen een zeer onopvallend leven. Gedurende deze tijd verblijven ze het liefst in de dichte oevervegetatie.
In de zuidelijke verspreidingsgebieden worden de eieren tussen eind maart en begin april gelegd. In de meer noordelijkere verspreidingsgebieden begint het leggen van eieren pas half mei. Er wordt slechts één legsel per jaar grootgebracht.
De eieren worden alleen door het vrouwtje uitgebroed. Het broeden begint nadat het laatste ei van het legsel is gelegd. Tegen het einde van het broedseizoen, dat ongeveer 21 tot 23 dagen duurt, verlaten de woerden hun vrouwtjes om te ruien.
Alleen het vrouwtje is verantwoordelijk voor het grootbrengen van de jongen. Het liefst verblijft ze met haar kuikens in de dichte oevervegetatie. Pas als de jonge vogels 44 dagen oud zijn en uitgevlogen zijn, gaat het vrouwtje mee naar open watergebieden. Gemiddeld overleven er vier tot vijf jongen per nest.
Bedreiging
Het verlies van geschikte habitat door ontbossing en de verandering van landgebruik heeft een negatieve invloed op de populatie wintertalingen. Ook door loodvergiftiging en de jacht komen vogels om het leven. Ten slotte is deze soort zeer verstoringsgevoelig.
Bescherming
De wintertaling staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels. Rode Lijsten bevatten soorten die bedreigd worden of kwetsbaar zijn. Rode Lijsten hebben geen officiële juridische status, maar hebben in de praktijk wel een belangrijke signaleringsfunctie. Voor deze soorten geldt een hogere prioriteit bij het nemen van actieve beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld door hun leefgebieden te verbeteren.
Bronnen
- Wintertaling. (2023, juli 26). Wikipedia, de vrije encyclopedie. Opgehaald 11:38, september 28, 2023 van https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Wintertaling&oldid=64799436.
- Seite „Krickente“. In: Wikipedia – Die freie Enzyklopädie. Bearbeitungsstand: 22. August 2023, 10:26 UTC. URL: https://de.wikipedia.org/w/index.php?title=Krickente&oldid=236639206 (Abgerufen: 28. September 2023, 13:33 UTC)
- Wintertaling, 28 september 2023, https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/wintertaling
Anas crecca | |
Taxonomie | |
---|---|
Rijk | Animalia (Dieren) |
Stam | Chordata (Chordadieren) |
Klasse | Aves (Vogels) |
Orde | Anseriformes (Eendvogels) |
Familie | Anatidae (Eendachtigen) |
Geslacht | Anas |
Kenmerken | |
Grootte | 34-38 cm |
Vleugelspanwijdte | 58-64 cm |
Gewicht | 250-400 gram |
Groep/solitair | Groepen tijdens broedseizoen |
Voeding | Wormen, insecten en kreeftachtigen, zaden van waterplanten, grassen en landbouwgewassen |
Voortplanting | |
Broedinterval | Jaarlijks |
Broedperiode | April-juli |
Aantal eieren | 8-12 eieren |
Plaats nest | Kuiltje in oevervegetatie |
Grootte eieren | 45,5×33,5 mm |
Gewicht eieren | 29 gram |
Broedduur | 21-23 dagen |
Aantal legsels | 1 legsel per jaar |
Vliegvlug | 44 dagen |
Geslachtsrijp | 1 jaar |
Levensduur | Gemiddeld 3 jaar |
Voorkomen in Nederland | |
Aantal broedparen | 1100-1350 (in 2018-2020) |
Aantal overwinteraars | 70.800-100.000 (in 2016-2021) |
Doortrekkers | 100.000-140.000, okt-nov (in 2016-2021) |
Bescherming | Beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn en de Wet natuurbescherming |
Rode lijst | Rode Lijst van Nederlandse broedvogels |
Voorkomen wereldwijd | |
| |
○ broedgebied |
Ontdek meer van Fauna & Flora
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.