Leefgebied van de ransuil
Het verspreidingsgebied van de ransuil bestrijkt het gehele Holarctisch gebied. Het strekt zich uit van Groot-Brittannië en Ierland over Eurazië, inclusief China en Mongolië, tot Japan en het ten noorden van Japan gelegen Russische eiland Sachalin. De noordelijke grens van het verspreidingsgebied ligt in de boreale naaldbossen.
In Afrika komt de ransuil voor in het Atlasgebergte en in de bergbossen van Ethiopië. Deze uil is ook inheems op de Azoren en de Canarische Eilanden. Verder komt hij voor in het zuiden van Canada en het noorden en het centrale deel van de Verenigde Staten.
Vogeltrek
Ransuilen zijn veelal verscheidene jaren trouw aan een nestomgeving, maar niet per se aan hetzelfde nest. Bijvoorbeeld omdat een vorig gebruikt kraaiennest in verval is geraakt. Jonge ransuilen zwermen bij zelfstandigheid uit en kunnen honderden kilometers ver wegtrekken. Vanaf het najaar verzamelen ransuilen zich in groepen en bezetten vaste roestplaatsen. Ransuilen vanuit Noordoost-Europa trekken ’s winters zuidwaarts.
Habitat
Ransuilen komen in heel Europa voor, vooral in lichte bossen met open gebieden en in de buurt van velden met struiken. Omdat ze open plekken nodig hebben om te jagen, geven ransuilen de voorkeur aan open terrein met lage begroeiing. Ze zijn ook te vinden in gebieden met een hoog aandeel permanent groen en in de buurt van heidevelden. Ze komen ook in het hooggebergte voor, mits daar voldoende prooien zijn.
In bossen komen ransuilen alleen voor als er voldoende open ruimte is voor de jacht. Plekken midden in dichte bossen worden vermeden vanwege de concurrentie van de bosuil. Ransuilen gebruiken daarentegen overdag bosranden als rustplaats en als broedgebied.
Ze geven de voorkeur aan naaldbomen die voldoende beschutting bieden en waarin zich oude nesten van kraaien en eksters bevinden. Waar dergelijke bosranden ontbreken, verplaatsen ze zich ook naar kleinere groepen bomen of heggen. Ransuilen leven ook in de buitenwijken van steden, vooral als deze grenzen aan landbouwgebieden of halfopen cultuurlandschappen. Ze zijn ook te vinden op begraafplaatsen, parken en tuinen. Ransuilen worden steeds vaker in stedelijke gebieden gezien.
Herkenning
Met een lichaamslengte van 31 tot 37 cm en een spanwijdte van 86 tot 98 cm is de ransuil ongeveer zo groot als een kerkuil. Hij is veel slanker dan een bosuil en aanzienlijk lichter. Mannetjes wegen 220 tot 280 gram en vrouwtjes 250 tot 370 gram. Door de opvallend lange oorpluimen en het gemarmerde verenkleed lijkt de ransuil visueel op de veel grotere oehoe. De oorpluimen hebben geen functie die verband houdt met het gehoor. De opvallende gezichtssluier van de ransuil, die vergelijkbaar is met de sluier van de velduil, dient wel om beter te kunnen horen.
De iris van de ransuil is helder oranjegeel. Hij heeft een opvallend uitstekende voorhoofdbevedering (wenkbrauwen). De vleugels zijn relatief smal. Het verenkleed van de ransuil is zwartbruin gevlekt op een lichtbruine tot okergele achtergrond. De hand- en armpennen zijn duidelijk donker gestreept.
Bij vrouwtjes overheersen over het algemeen donkere, roestbruine kleuren. Mannetjes zijn daarentegen wat lichter van kleur. De kleur van het verenkleed dient ter camouflage. Rustende vogels in de takken zijn nauwelijks te ontdekken. De ogen worden beschermd door een boven- en onderooglid en een knipvlies dat het oog kan bedekken.
Ondersoorten
Er zijn vijf ondersoorten van de ransuil:
- Asio otus otus is de nominaatvorm. Deze is inheems in Midden-Europa.
- Asio otus canariensis leeft op de Canarische Eilanden. Deze ondersoort is aanzienlijk kleiner.
- Asio otus wilsonianus en Asio otus tuftsi komen beide oorspronkelijk uit Noord-Amerika.
- Asio otus abyssinicus komt oorspronkelijk uit Oost-Afrika. Deze wordt door sommige auteurs als een aparte uilensoort beschouwd.
Geluid
Bij het nest laat het mannetje een laag sonoor “hoe” horen en het vrouwtje een vibrerend “weeeh”. Uitgevlogen jonge ransuilen roepen vaak, elke 10 tot 20 seconden. De roep is een hoog langgerekt “kie-jèè” welke tot op 200 meter te horen is.
Weetjes
- Van de jonge uilen jaar overleeft slechts één op de twee het eerste levensjaar.
- Op basis van ringvondsten is in het wild een maximale leeftijd van 28 jaar aangetoond.
Voedsel
De voornaamste prooien van de ransuilen zijn muizen. In het Middellandse Zeegebied betreft het vooral echte muizen. In de rest van Europa zijn het overwegend woelmuizen, al overheersen hier de veldmuizen. Ook kleinere soorten zangvogels behoren tot de prooien. De meest gevangen soorten zijn mussen en groenlingen.
Gedrag
De ransuil vertoont alleen territoriaal gedrag in de omgeving van de broedplaats. Het directe broedgebied wordt afgebakend door gezang en door een opzichtige vlucht waarbij de ransuil zijn vleugels onder zijn lichaam samenklapt. Als er voldoende voedselaanbod is, kunnen de broedplaatsen van ransuilen heel dicht bij elkaar liggen. Er werden 18 broednesten gevonden in een gebied van 15 vierkante kilometer in Sleeswijk-Holstein, waar er blijkbaar ideale leefomstandigheden zijn.
In de winter komen ransuilen af en toe samen om te slapen in groepen van maximaal 200 individuen, waarbij de vogels slechts een kleine individuele afstand aanhouden. De bezochte slaapbomen worden soms jarenlang gebruikt. In individuele gevallen is het gebruik van bepaalde slaapbomen al meer dan honderd jaar gedocumenteerd. In de winterkwartieren kunnen ze ook omgaan met andere soorten uilen, vooral de velduil (Asio flammeus). Ransuilen tonen geen agressie tegenover andere soorten.
Jacht
Ransuilen jagen tijdens de schemering en ’s nachts. Ze jagen alleen overdag als er weinig prooien zijn (bijvoorbeeld ’s winters). Voordat ze gaan jagen strijken ze uitgebreid hun veren glad. Daarna gaan ze twee tot drie uur op jacht en nemen vervolgens een rustpauze die tot ver na middernacht duurt. Daarna jagen ze weer intensief tot het ochtendgloren. Hierdoor jagen ze in totaal ongeveer 5 tot 6 uur per dag intensief.
De vlucht is stil en vindt relatief dicht bij de grond plaats, waarbij de ransuilen hun prooi met zicht en gehoor lokaliseren. Als ze een potentiële prooi gevonden hebben, blijven ze vliegen en inspecteren ze de locatie waarvan ze vermoeden dat de prooi zich bevindt.
Ook het jagen vanaf stand, waarbij ze vanaf een uitkijkpost naar muizen luisteren, behoort tot het jachtgedrag van ransuilen.
Om op insecten te jagen, gaan ze direct naar de grond en pakken ze de ongewervelde dieren op met hun snavel. Om meikevers te vangen, klimmen ze behendig door de takken van bomen.
Voortplanting
Paring
Ransuilen kunnen zich tegen het einde van hun eerste levensjaar voortplanten en leven monogaam gedurende het voortplantingsseizoen. Soms brengen koppels ook de winter samen door. Maar meestal laat het mannetje in het vroege voorjaar paringsroepen horen om te proberen een vrouwtje naar zijn territorium te lokken.
Tijdens de balts laat het mannetje een indrukwekkende vlucht zien, waarbij de witte onderkant van de vleugels prominent te zien is en waarbij de vleugels af en toe onder het lichaam tegen elkaar worden geklapt. Dit vleugelgeklap laat ook het vrouwtje tijdens de vlucht in de buurt van de potentiële broedplaats zien.
Tijdens de balts en de paring roepen ze ook intensief. Net als bij andere Europese uilen laten mannetjes een zachte roep horen om vrouwtjes attent te maken op een mogelijke broedplaats.
Nest
Ransuilen nestelen het liefst in verlaten nesten van zwarte kraaien, maar ook van eksters en roofvogels, omdat ze zelf geen nestmateriaal kunnen aanvoeren. Bij het selecteren van een broedplaats geven ze vooral de voorkeur aan nesten van zwarte kraaien in sparrenbomen.
Er zijn ook nesten van ransuilen op de grond en in gebouwen aangetroffen, maar deze vormen een uitzondering. Het nestelen op rotsen is zelfs nog zeldzamer.
Broeden
De legperiode duurt in Midden-Europa meestal van eind februari tot half april. Het vrouwtje broedt vanaf het eerste ei en legt gemiddeld vier tot zes eieren met een gemiddeld leginterval van twee dagen. Als er overvloedig veel prooien zijn, kan het legsel bij uitzondering uit maximaal acht eieren bestaand. Tijdens het broeden en de eerste dagen na het uitkomen van de eieren verlaat het vrouwtje het nest alleen voor korte tijd.
Jongen
De kuikens komen na een incubatietijd van 27 tot 28 dagen uit het ei en worden de eerste dagen intensief door het vrouwtje verzorgd. Het vrouwtje verdeelt de prooi, die het mannetje heeft meegebracht, in kleine stukjes en voert deze aan de jongen terwijl ze gorgelende geluiden maakt. Als de nestelingen ouder dan veertien dagen zijn, gaat het vrouwtje overdag op de rand van het nest of in de directe omgeving zitten.
Zowel mannetjes als vrouwtjes nemen deel aan de verdediging van het nest. Pas als de jonge uilen het nest verlaten en in de boomtoppen neerstrijken, helpt het vrouwtje mee met het zoeken naar voedsel.
Pas uitgekomen kuikens wegen slechts 16 gram. Hun fijne, dunne donsvacht laat echter al de gevederde oorpluimen zien. Het donskleed wordt later vervangen door een lichtbruin tussenkleed, waarbij de jonge ransuilen een opvallend zwart gezichtsmasker dragen.
Soms verlaten de jonge uilen op de leeftijd van drie weken het nest en klimmen in de boomtoppen. Jonge ransuilen zijn dan ook ervaren klimmers en gebruiken hun klauwen, snavels en vleugels om te klimmen. Na zonsondergang geven ze hun locatie aan met een hoog geluid, wat ze om de paar seconden herhalen.
Op een leeftijd van 10 weken kunnen de jonge uilen zelfstandig op muizen jagen. De oudervogels voeden hun nakomelingen echter tot ten minste de 11e levensweek.
Jonge uilen die onafhankelijk zijn geworden, leggen af en toe honderden kilometers af op zoek naar nieuwe, geschikte leefgebieden. Op basis van ringvondsten kon worden aangetoond dat er migraties vanuit Midden-Europa naar Portugal plaatsvinden. De maximaal geregistreerde trekafstand van jonge uilen tot nu toe bedraagt 2.140 kilometer. Ze vestigen zich echter meestal binnen een straal van 50 tot 100 kilometer rond het nest.
Predatie
De ransuil is een van de prooidieren van de oehoe. Grotere soorten roofvogels jagen ook af en toe op ransuilen. Met name de vrouwtjes die in de open nesten broeden, worden vaak belaagd door de buizerds. Ook marters kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor jonge kuikens die nog niet kunnen vliegen.
Ransuilen proberen roofdieren te vermijden, voornamelijk door de camouflage van hun verenkleed. De broedende vrouwtjes, die bijzonder risico lopen, duiken diep weg in hun nest.
Ransuilen hebben ook een repertoire van bedreigende gebaren. Net als oehoes spreiden ook ransuilen hun vleugels uit tot een waaier, waardoor ze groter lijken. Tegelijkertijd sissen ze luid en happen ze met hun snavel. De jonge ransuilen beheersen dit gedrag al. Als er acuut gevaar dreigt, klimmen ze meestal in hogere delen van de bomen. Als ze steeds achtervolgd blijven, kunnen ze zelfs op de grond springen.
Mensen en roofdieren die te dicht bij het nest komen, worden soms weggelokt. Hierbij geeft de uil de aanvaller de indruk dat hij mank is door zijn vleugels slap te laten hangen. Dit gaat zo ver dat ze zich van een tak naar beneden laat vallen terwijl ze luid met de vleugels klapperen om de potentiële aanvaller van het nest weg te lokken.
Bedreiging
De populatie ransuilen hangt vooral af van de voedselvoorziening en de dichtheid van kleine zoogdieren. Als de muizen slechts een lage groeisnelheid hebben (bijvoorbeeld door het gebruik van pesticiden), zijn er aanzienlijke schommelingen in de populatie ransuilen. De totale populatie werd in 2003 door de IUCN geschat op ongeveer 120.000 dieren. Prognoses op basis van recentere Europese cijfers bedragen nu echter 1,5 tot 5 miljoen exemplaren. Voor Oostenrijk en Zwitserland wordt geschat dat daar ongeveer 2.500 tot 3.000 broedparen hun leefgebied hebben; voor Duitsland wordt aangenomen dat de populatie 25.000 tot 41.000 broedparen bedraagt, hetgeen grotendeels stabiel is.
Antropogene factoren, zoals het intensievere gebruik van landbouwgrond, in het bijzonder de omvorming van grasland en het verwijderen van heggen en akkerranden, zijn verdere factoren voor een afname van de populatie. Net als bij andere Midden-Europese uilensoorten is de belangrijkste beschermende maatregel het behoud van structureel rijke, natuurlijke landschappen.
De vraag of de ransuil in sommige van zijn leefgebieden kan worden verdrongen door de bosuil is nog niet voldoende onderzocht. Uit onderzoek in Nederland blijkt dat de populatie ransuilen afneemt naarmate het aantal bosuilen in het gebied toeneemt. Concurrentie om voedsel en broedplaatsen spelen hier zeker ook een rol.
Bescherming
De ransuil staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels als ‘kwetsbaar’. Bescherming van deze soort hangt nauw samen met de wijze van landbouw. De ransuil is sterk afhankelijk van veldmuizen. Op veel plekken komen die veel minder voor, ondanks grootschalige uitbraken op graslanden. Verder is het van belang geschikt leefgebied in stand te houden, zoals open groene vlaktes, hagen en houtwallen. Voor nestgelegenheid zijn ransuilen sterk afhankelijk van eksters en kraaien.
Bronnen
- Ransuil. (2023, december 9). Wikipedia, de vrije encyclopedie. Opgehaald 13:50, april 1, 2024 van https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Ransuil&oldid=66466960.
- Seite „Waldohreule“. In: Wikipedia – Die freie Enzyklopädie. Bearbeitungsstand: 22. August 2023, 19:51 UTC. URL: https://de.wikipedia.org/w/index.php?title=Waldohreule&oldid=236657763 (Abgerufen: 1. April 2024, 13:50 UTC)
- Vogelbescherming, 1 april 2024, https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/ransuil
Asio otus | |
Taxonomie | |
---|---|
Rijk | Animalia (Dieren) |
Stam | Chordata (Chordadieren) |
Klasse | Aves (Vogels) |
Orde | Strigiformes (Uilen) |
Familie | Strigidae (Uilen) |
Geslacht | Asio otus |
Kenmerken | |
Grootte | 31-37 cm |
Kleur | zwartbruin gevlekt op een lichtbruine tot okergele achtergrond |
Gewicht | ♂ 220-280 gram, ♀ 250-370 gram |
Vleugelspanwijdte | 86-98 cm |
Groep/solitair | Solitair |
Voeding | Muizen, zangvogels |
Voortplanting | |
Broedinterval | Jaarlijks |
Broedperiode | Eind februari en half april |
Aantal eieren | 4-6 eieren |
Plaats nest | Verlaten nesten van zwarte kraaien, eksters of roofvogels |
Grootte eieren | 35-45 mm x 28-33 mm |
Broedtijd | 27-28 dagen |
Aantal legsels | Eén legsel |
Uitvliegen | Ongeveer 5 weken |
Geslachtsrijp | 1 jaar |
Levensduur | In het wild gemiddeld 5 jaar, in gevangenschap 20 jaar |
Voorkomen in Nederland | |
Status | Kwetsbaar |
Aantal broedparen | 2100-3000 (in 2018-2020) |
Aantal overwinteraars | 7000-12.000 (in 2013-2015) |
Doortrekkers | 500-2000 (in 2008-2012) |
Bescherming | Europese Vogelrichtlijn. Nederland: Omgevingswet |
Rode lijst | Kwetsbaar |
Voorkomen wereldwijd | |
Ontdek meer van Fauna & Flora
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.